Sprookjes voor de bovenbouw
Er was eens… een sprookje.
Zo begon ik op de middelbare school mijn spreekbeurt, die meetelde voor mijn eindexamen. Ik wilde mijn klasgenoten laten zien hoe bijzonder sprookjes zijn. Al vanaf de basisschool ben ik namelijk gefascineerd door sprookjes. Ik las letterlijk álle sprookjesboeken die in de bibliotheek aanwezig waren. Van de echte sprookjes van Grimm (niet de Disney-varianten), kaboutersprookjes, sprookjes uit alle hoeken van de wereld tot sprookjes van Godfried Bomans. Mij was al heel snel duidelijk: sprookjes zijn niet alleen voor kleine kinderen.
Wat is een sprookje?
Heb je er ooit bij stilgestaan dat het woord ‘sprookje’ voortkomt uit het woord ‘spreken’? Een sprookje is van oorsprong namelijk een volksverhaal: een verhaal dat via het gesproken woord werd verspreid. Volkssprookjes zijn anoniem en behoren tot het oudste cultuurgoed dat er bestaat. Onze westerse volkssprookjes stammen al uit de middeleeuwen en waren oorspronkelijk helemaal niet voor kinderen bestemd! Pas in de 19e eeuw werden ze voor kinderen bewerkt en uitgegeven. En goed om dus te beseffen: de Gebroeders Grimm zijn geen sprookjesschrijvers, maar sprookjesverzamelaars geweest. (Van Coillie, 2007)
Kenmerkend aan sprookjes is dat ze zich volledig afspelen in een fantasiewereld, waarin sprookjesfiguren zoals heksen, dwergen en sprekende dieren heel normaal zijn. Sprookjes zijn nooit gebonden aan historische gebeurtenissen (zoals sagen), gaan niet over goden (zoals mythen) en ook niet over heiligen (zoals legenden). Sprookjes hebben een vaste opbouw, bevatten beeldende taal, lopen altijd goed af voor de ‘goeden’ en houden mensen een spiegel voor. (Bruijn, 1997)
Het is soms heel lastig om te bepalen of iets een sprookje is of een mythe. Zo kun je in heel wat sprookjes mythische elementen terugvinden (Van Coillie, 2007). Een voorbeeld van zo’n lastig te plaatsen verhaal is Ondine. Dit wonderschone prentenboek vertelt het verhaal over een waternimf en doet absoluut sprookjesachtig aan. Maar een waternimf (ofwel: een ondine) is een mythologische figuur en het verhaal loopt allesbehalve goed af. Anderzijds houdt het verhaal de lezer wel degelijk een spiegel voor en lijkt het verhaal zich af te spelen in een fantasiewereld. Mythe of sprookje? Dat is dus niet altijd makkelijk te bepalen.
Nog ingewikkelder is het verschil tussen een fabel en een sprookje. Fabels gaan altijd over dieren met menselijke eigenschappen, maar er zijn natuurlijk ook heel veel sprookjes waarin sprekende dieren voorkomen. Zowel fabels als sprookjes zijn kort en vertellen een belangrijke (zeden)les. In een fabel komen echter alléén dieren voor. In een sprookje komen vaak juist ook mensen (en/of sprookjesfiguren) voor. Ook bevatten sprookjes vaak magie en fabels niet. Toch blijft het lastig. Denk bijvoorbeeld aan het sprookje De drie biggetjes. Is dat nu een fabel of een sprookje? Het wordt tot de sprookjes gerekend, waarschijnlijk omdat de moraal er niet zo dik bovenop ligt als in een fabel. Een fabel wil de lezer (of toehoorder) een vrij concrete les leren; in een sprookje gaat het meer om de strijd tussen goed en kwaad. Ook zit er vrij veel fantasie in De drie biggetjes en is een fabel ‘menselijker’.
Om het allemaal nóg wat moeilijker te maken, vind je dus wel ‘echte’ fabels in de verzameling sprookjes van Grimm (zoals De vos en de kat) en horen fabeldieren weer niet thuis in fabels, maar juist in mythen of sprookjes. Snap je het nog?
Doordat sprookjes echter ook hele duidelijk kenmerken hebben, konden er cultuursprookjes ontstaan: sprookjes die bewust geschreven zijn door literaire auteurs. Hans Christian Andersen (1805-1875) is daar de bekendste van, maar ook Godfried Bomans (1913 – 1971) heeft ‘echte’ sprookjes geschreven, zoals bijvoorbeeld De vijvervrouw en andere sprookjes (in 2013 opnieuw uitgegeven!).
Maar let op:
sprookjesachtige verhalen zijn geen sprookjes, al komen er nog zoveel elfjes, feeën, kabouters, heksen, reuzen, tovenaars, koninklijke figuren en sprekende dieren in voor, en al is alles ook hier mogelijk. (Bruijn, 1997, blz. 64)
Deze sprookjesachtige verhalen missen de diepere betekenis of literaire kwaliteiten van het cultuursprookje óf ze zijn juist complexer en omvangrijker. Een goed voorbeeld is De tuinen van Dorr, van Paul Biegel. Dit boek is absoluut sprookjesachtig, met pratende dieren, een heks en een prinses en speelt zich ook nog eens af in een fantasiewereld. Het boek is echter veel te dik om een sprookje te kunnen zijn.
Waarom sprookjes lezen?
Wat maakt sprookjes zo aantrekkelijk? Dat heeft te maken met die vaste kenmerken van sprookjes.
- Sprookjes lopen altijd goed af voor de (goede) hoofdpersoon. Dat is heel geruststellend. Ook al gebeuren er nog zoveel wrede, vreselijke en griezelige dingen – uiteindelijk komt alles weer goed. Het goede overwint het kwade. Dat willen we toch allemaal?
- Sprookjes bevatten veel herhaling. Dat is aantrekkelijk voor kinderen (maar blijkbaar ook nog wel voor volwassenen): de voorspelbaarheid stelt gerust en maakt dat je grip krijgt op het verhaal.
- De sprookjesfiguren spreken tot de verbeelding, laten je dromen van een bijzondere wereld, ze prikkelen je fantasie!
- Sprookjes spreken enorm veel emoties aan: haat, liefde, medelijden, jaloezie, angst, verdriet – allemaal emoties waar we mee moeten leren omgaan. Sprookjes beleef je bij uitstek met gevoel en niet met je verstand.
- Sprookjes komen uit zeer diverse culturen en vertellen daardoor dus ook iets over de cultuur waaruit ze afkomstig zijn.
Er zijn heel veel studies gedaan naar sprookjes en ook voor leerkrachten zijn er erg interessante boeken te vinden met informatie over dit onderwerp. Wil je meer weten over sprookjes en hun achtergrond en betekenis, dan kan ik je de volgende boeken aanraden:
Klassieke sprookjes
Het is moeilijk om te bepalen wat nu de échte sprookjes zijn. Immers, alle oorspronkelijke sprookjes zijn ooit vertaald naar het Nederlands, dus in feite is alles een bewerking. Toch kun je ervan uitgaan dat er vertalers zijn die zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke versies proberen te blijven. Dit is het geval bij het hierboven afgebeelde boek Grimm, maar bijvoorbeeld ook bij het recentelijk verschenen boek Arabische sprookjes, verzameld en verteld door Rodaan Al Galidi.
Hij schrijft in zijn prachtige voorwoord:
Als een soort sprookjesverzamelaar ben ik op zoek gegaan naar de mooiste sprookjes uit mijn kindertijd, uit de literatuur, uit de geschiedenis, en ik heb geprobeerd ze in mijn eigen stijl te herschrijven. Het zijn dus niet mijn eigen verhalen, maar de verhalen van iedereen.
Dat sprookjes ook elkaar beïnvloeden, blijkt ook wel uit het feit dat bepaalde sprookjes van Grimm en Andersen weer varianten zijn op de verhalen van Duizend-en-één-nacht. De verhalen van Duizend-en-één-nacht kunnen dus misschien wel weer als een soort ‘oer’-versie van sommige sprookjes worden gezien, maar waren van oorsprong veel erotischer dan in de huidige versies. De meest recente uitgave van deze vertellingen is het boek En toen, Sheherazade, en toen?
Bewerkte sprookjes en parodieën
Uit bovenstaande wordt in ieder geval duidelijk dat sprookjesboeken voor jonge kinderen altijd bewerkingen zijn van de oorspronkelijke sprookjes! Dat geldt natuurlijk helemaal voor de versimpelde en liefelijke Disney-varianten, die de meeste kinderen kennen als ‘de werkelijke sprookjes’. Dit is de voornaamste oorzaak dat kinderen sprookjes zien als ‘kinderachtig’ of ‘betuttelend’ (dat zijn ze in de bewerkte vorm vaak ook!).
Oorspronkelijke sprookjes zijn vaak te griezelig of te eng voor (jonge) kinderen. In bewerkingen wordt dan ook vaak humor toegevoegd, zoals Jacques Vriens bijvoorbeeld heeft gedaan in zijn boek Grootmoeder, wat heb je grote oren (2003); later uitgegeven als De allerleukste sprookjes van Jacques Vriens. Ook heeft hij de sprookjes flink versimpeld en de personages menselijker gemaakt.
Eigentijdse poëzie
Maar er zijn ook diverse bewerkingen die voor oudere kinderen bedoeld zijn. Vaak is er weinig van de oorspronkelijke sfeer bewaard gebleven, maar het maakt de verhalen wel heel toegankelijk. Een veelvoorkomende variant zijn sprookjesboeken die in eigentijdse taal geschreven zijn of zelfs verwijzen naar onze huidige leefwereld. Erg leuk zijn onderstaande voorbeelden die ook nog eens op rijm geschreven zijn:
‘Hoe komen we hier weg?’ zat Hans te simmen.
‘Ik weet het!’ zei het zusje, ‘Effe dimmen.
(uit: Knibbel, knabbel, knuisje – Hans en Grietje)Da’s om beter te zien,’ zei een stem
vals en hard als een remmende tram.
(uit: Knibbel, knabbel, knuisje – Roodkapje)
’t Kind lacht en trekt in een wipje
een revolver uit haar slipje.
(uit: Gruwelijke rijmen – Roodkapje en de wolf)
Nog een stapje verder gaat het boek Roodkapje was een toffe meid (bekroond met een Zilveren Griffel in 2011), waarbij de rijmende teksten ook nog eens als rap op een cd zijn gezet. Mét karaokeversie! Zo maak je het wel héél leuk om sprookjes te bespreken in de bovenbouw!
Er was er eens een moedergeit met 7 kleine geiten.
Op een ochtend zei ze: ‘Jongens, ik ben effe pleite.
(uit: Roodkapje was een toffe meid – De wolf & de zeven geitjes)
Dagboek van een sprookjesfiguur
Nog een erg leuke variant op de oorspronkelijke sprookjes, zijn de boeken waarin een van de personages zelf zijn verhaal vertelt. En dat dit op heel verschillende manieren gedaan kan worden, blijkt wel uit onderstaande voorbeelden.
Een werkelijk hilarisch boek is De stiefzussen, waarin om en om de stiefzussen van Assepoester aan het woord komen en vertellen over hún kant van het verhaal. Het boek is uitgegeven in de dyslexievriendelijke serie Piraatjes, maar het zou zonde zijn als alleen dyslectische kinderen dit boek lezen!
Ik hoef je niet te vertellen hoe de rest van de avond ging. Prins Florian danste de hele avond met die onbekende troela. (blz. 47)
(Uit: De stiefzussen – Assepoester, maar dan anders)
Het boek Het geheime dagboek van Klein Duimpje is van een totaal ander kaliber. Waar De stiefzussen heel toegankelijk is en het verhaal ontzettend veel humor bevat, is dit boek heel serieus en gaat diep in op de gevoelswereld van Klein Duimpje. Hij vertelt uitgebreid over de gezinssituatie en hoe het zover heeft kunnen komen dat hij en zijn broers het bos in werden gebracht.
Het sprookje verandert in dit boek in een uitgebreid verhaal, maar het meest bijzondere aan dit boek is de vormgeving: een waar kunstwerk! Echt een boek voor de liefhebbers, want het verhaal is bijzonder gedetailleerd, bij vlagen wel érg vreemd en de poëtische teksten zijn niet gemakkelijk. Maar wat een plaatje van een boek, vol bizarre tekeningen, knipsels, gekrabbelde aantekeningen en wonderlijke beelden.
Wonderlijke werelden
Van dezelfde illustrator als Het geheime dagboek van Klein Duimpje is het boek Het bos slaapt: van Rébecca Dautremer. Ook dit boek weet te betoveren door de vormgeving. Dat is een andere manier om een sprookje te bewerken tot een betoverend verhaal: door de illustraties. In Het bos slaapt gaat Dautremer zelfs nog een stapje verder: zij geeft een volledig nieuwe kijk op het sprookje Doornroosje. Om het boek te begrijpen, moet je het sprookje eigenlijk al kennen. Heel bijzonder en prikkelend!
Een ander sprookjesboek dat extra aantrekkelijk wordt door de vormgeving, is het boek Hans en Grietje, vormgegeven door Sybille Schenker. Het sprookje zelf is een bewerking voor jonge kinderen, maar de bijzondere illustraties en knipkunst zullen zeker ook door oudere kinderen worden gewaardeerd en vormen een mooie inspiratiebron voor creatieve opdrachten.
Nog een illustrator die sprookjesverhalen weet om te toveren tot kunstwerken is Carll Cneut. Met zijn tekeningen weet hij een betoverende en bevreemdende sfeer op te roepen. Dit deed hij in 2009 in het prachtige boek Het geheim van de keel van de nachtegaal. Dat boek, geschreven door Peter Verhelst, is een bewerking van het sprookje De Chinese nachtegaal van Hans Christian Andersen. Verhelst won hiermee o.a. een Gouden Griffel én de Woutertje Pieterse Prijs 2009! Maar de illustraties maken van het boek een waar kunstwerk.
Nieuwe sprookjes
Ook het verhaal De gouden kooi werd extra bijzonder door de illustraties van Carll Cneut. Maar wat dit boek tevens bijzonder maakt, is dat je dit kunt zien als een nieuw cultuursprookje. Het is in 2014 geschreven door Anna Castagnoli en voelt en leest als een sprookje. Het goede overwint (uiteindelijk) het kwade en het verhaal kan zich alleen in een fantasiewereld afspelen. Anderzijds komen er geen sprookjesfiguren of magie in voor. Is er dan eigenlijk wel sprake van een sprookje?
Deze vraag geldt eigenlijk ook voor boeken die gebaseerd zijn op volkssprookjes, maar dusdanig bewerkt zijn dat ze veranderd zijn in een roman. Het beste voorbeeld hiervoor is het boek Zwart als inkt (is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen), van Wim Hofman.
Het boek won in 1998 zowel de Gouden Griffel als de Woutertje Pieterse Prijs, maar is helaas niet meer verkrijgbaar. Hofman heeft in dit boek het verhaal van Sneeuwwitje heel uitgebreid verteld, waarbij hij alle personages veel meer diepgang heeft gegeven dan in het oorspronkelijke sprookje. Ineens worden de stiefmoeder en Sneeuwwitje karakters van vlees en bloed, met emoties die heel realistisch en ontroerend zijn:
‘Mamma,’ zei ze, ‘ik zal het nooit meer doen. (…)
Ik zal alles doen wat je zegt, mamma.
Ik zal altijd ja zeggen,
Als ik maar weer naar huis mag komen.
Als je me maar komt halen.
Doe je dat?
Mamma??’ (blz. 38/39)
De vorm die kenmerkend is voor het sprookje is dus volledig verdwenen, maar Hofman volgt wel het oorspronkelijke verhaal (inclusief lint, vergiftigde kam en de appel). Maar kun je nog wel spreken van een sprookje? In principe niet natuurlijk: een sprookje kenmerkt zich immers juíst door de oppervlakkige karakters. Dit is een jeugdroman, gebaseerd op een sprookje.
Reizen naar de sprookjeswereld
Ten slotte zijn er ook nog kinderboeken die de hoofdpersonen meenemen naar de sprookjeswereld: de wereld waar sprookjesfiguren wonen of waar je Roodkapje en Sneeuwwitje gewoon tegen kunt komen. Deze boeken zijn zéker geen sprookjes, maar laten wel zien hoe aantrekkelijk wij de sprookjeswereld eigenlijk vinden.
Alles bij elkaar zijn er genoeg boeken om kinderen in de bovenbouw te laten zien dat sprookjes niet alleen mooi en boeiend zijn om te lezen, maar ook een inspiratiebron vormen voor nieuwe verhalen.
Met sprookjes in mijn leven, ben ik nog steeds heel gelukkig!